Op zoek naar een tweede naïviteit
Dagen: Vijf dinsdagen (13.30 – 16.00 uur)
Begeleiding: Riet Spierings en Frits Tillmans
‘Ironie is spreken en handelen in oprechte onwetendheid, maar gaat toch gepaard met veinzen. (…) Welnu, in plaats van te zeggen: ‘We weten waar we het over hebben’, zegt de ironie: ‘We doen net alsof we weten waar we het over hebben, en we vergeten geen moment dat we maar doen alsof.’ Mijn definitie van ironie luidt in twee woorden: oprecht veinzen.
De ironie erkent het mysterie, en dus ook haar eigen voorlopigheid. Ze kan zichzelf ieder gewenst ogenblik corrigeren, maar ze ondermijnt zichzelf niet bij voorbaat. (…) Eerlijk gezegd kan ik me de geestesgesteldheid van de gelovige alleen als ironie indenken, niet als het hogere inzicht van een bevoorrechte. De gelovige heeft met nog wat gelijkgestemden God verzonnen, en met hun allen doen ze vervolgens alsof die nuttige fictie echt bestaat. Maar ze zouden vierkant van hun geloof afvallen als Hij binnenkwam en zei: ‘Hier ben ik.’’
Naast de aanduiding ‘oprecht veinzen’ van Frans Kellendonk kennen we andere gelijksoortige typeringen van het geloof in onze tijd. Dietrich Bonhoeffer spreekt over ‘leven alsof er geen God is’, Cornelis Verhoeven over ‘Rondom de leegte’, Gianni Vattimo over ‘Ik geloof dat ik geloof’, Harry Kuitert over ‘Het algemeen betwijfeld christelijk geloof’, Jacques Pohier over ‘God in fragmenten’ om aan te geven dat de God van liefde niet Alles wil zijn. Paul Ricoeur, tenslotte, vat zijn streven naar een nieuwe interpretatie samen onder de term ‘tweede naïviteit’.
Bij die laatste uitdrukking willen we ons aansluiten om een uitweg te vinden voor een geloofshouding die opgewassen is tegen kritiek en secularisatie. Na de moderniteit en de secularisatie zijn veel mensen, vooral ouderen, ontheemd van hun oude geloof dat een voorstellingswereld bracht van uiteindelijke geborgenheid. Het is duidelijk geworden dat God zich geeft in menselijke beelden die in Schrift en traditie zijn geordend, maar steeds nieuwe interpretatie behoeven. De beelden zijn onder kritiek gesteld door een cultuur van afstand, rationalisatie en argwaan (vgl. de drie ‘ontmaskeraars’, Marx, Nietsche en Freud). Velen zitten nu met de scherven. Hoe verder?
Intussen is een nieuwe beeldenwereld ontstaan van religie, maar nu ongeordend en verwilderd, versnipperd ook door de privé behoeften en wensen van eenieder. En toch is de hang van de mens naar transcendentie gebleven, het verlangen naar ‘Iets’ dat alles uiteindelijk zin en rechtvaardiging geeft. Hoe kunnen we weer terug naar de aloude samenhang van de traditie? Hoe kunnen we de symboliek weer laten spreken? Een nostalgische terugkeer naar de ‘waarheid’ van toen blijkt niet te werken en zou ons leven splijten in twee werelden, die van zelfstandigheid en die van kinderlijkheid.
Deze cyclus wil een zoektocht zijn naar nieuwe, zij het ook voorlopige, tekenen van en naar God. We doen dit door het lezen van enkele teksten en vooral door onderling gesprek. Is een ‘tweede naïviteit’, een tweede kinderlijkheid mogelijk?