Johannes de Ziener

Dagen: Acht woensdagen (14.00 – 16.30 uur)
Begeleiding: Riet Spierings en Mart Vogten

 
Jan Nieuwenhuis schreef een boek met diepgang, Johannes de Ziener. Wie dit verhaal begint te lezen raakt al gauw geboeid door de bijzondere verhaaltrant. Je voelt je door de auteur bij de hand genomen als door een vriend die je een voor jou onbekende stad laat zien, waar hij al heel lang woont, daar thuis is en iedere hoek van de straat kent. Zo iemand neemt je mee van de ene plek naar de andere. Hij laat je vaak stilstaan en vertelt ademloos over wat hem in de loop der jaren is gaan fascineren. Zo gaan deuren voor je open en word je nieuwsgierig. De rondleiding wordt zo aanstekelig dat je zelf eropuit wilt trekken om met eigen ogen te zien, om plaatsen te verkennen die jou interesseren… en te vertellen wat jij zelf hebt ontdekt.

 
Jan Nieuwenhuis volgt zijn leermeester Johannes van woord naar woord, van verhaal naar verhaal, van feest naar feest, van uur tot uur naar het allesbeslissende moment voor Jezus, de hoofdpersoon van het verhaal. Voor de lezer is de auteur een inspirerende gids met grote opmerkzaamheid en humor. Hij loodst je van etappe naar etappe door het evangelie en leidt je via sleutelwoorden naar de kern van de zaak. Wat is geloven? Kan je dat leren? Daar geeft Jezus bij Johannes geen gemakkelijk antwoord op. In zeven ‘teken-verhalen’ schetst Johannes verschillende levenssituaties waarbij ‘leren zien’ schering en inslag is. Telkens krijgen we te maken met de drieslag: zien, geraakt worden en in beweging komen. Deze wijze van kijken brengt een kettingreactie teweeg.

 
´Zien´ is het sleutelwoord in elk van de ontmoetingen. Johannes de Doper, die gezien heeft en deswege kroongetuige is geworden, wijst zijn leerlingen op Jezus, en zij wijzen vrienden, collega’s, teamgenoten verder. Alle roepingen zijn een uitnodiging om te ‘zien’: het geloven komt tot stand op grond van ooggetuigenis en de ene ooggetuige opent de ogen van de volgende; het is een zich repeterend proces (…).

 
Nieuwenhuis illustreert dit ‘zien’ met een verhaal van Abel Herzberg uit ‘Brieven aan mijn kleinzoon’.

 
Hij (de grootvader) vertelde van een rebbe die de kamer in kwam waar zijn zoon in diep gebed verzonken was. In de hoek stond een wieg met een huilend kind. De rebbe vroeg zijn zoon: Hoor je niet dat het kind ligt te huilen? De zoon zei:’Vader ik was in God verzonken’. Toen zei de rebbe:’Wie in God verzonken is, ziet zelfs de vlieg, die op de muur kruipt’.

 


Zien is hier wat het betekent in heel de Schrift: weten, betrokken zijn, ter harte nemen, opkomen voor. (…) Zien is alles zien. Alles moeten aanzien. En daar niet onverschillig voor blijven.

 
Het lijkt wel of de evangelist Johannes over de eeuwen heen meegeluisterd heeft naar de mensen van nu, wat hen bezig houdt, hen ontreddert en pijn doet. Het evangelie van Johannes weerspiegelt onze eigen geschiedenis en laat zien waar het in ons eigen leven op aankomt. De lezer dient bij elk verhaal op zijn qui-vive te zijn. Wie het boek lezen wil, moet aan de spade en het vergrootglas. Hij moet leren ‘zien’.

 
In deze cyclus beperken we ons tot het lezen van het eerste deel van het boek: Het evangelie. Johannes de Ziener, Geschriften voor de gemeente van nu. Kok, Kampen 2004, ISBN 90 435 0916 7.