Een gedicht moet vonken
Ik heb gezocht naar wist ik maar wat.
Geef mij nu eindelijk
wat ik altijd al had.
Eén van de bekendste dichters uit Vlaanderen is Herman de Coninck (1944-1997). Te vroeg gestorven, nog maar 53 jaar. Zijn leven lang zocht hij naar een omschrijving van wat poëzie in wezen is. Waarschijnlijk vermoedde hij dat het iets heel groots was, net als het leven zelf. Misschien wel zo groot …
als vingerafdrukken
op het venster, waarachter een kind dat niet kan slapen
te wachten staat op dag.
Hij dichtte heel dicht bij het leven; bij zijn eigen leven ook. Een lyricus pur sang. Maar peinzend ook en als zijn vriend Rutger Kopland soms. Bijvoorbeeld toen die in zijn in memoriam-gedicht voor Herman de poëzie omschreef als het geluk om een paar woorden / te vinden die even bij elkaar wilden horen.
Maar steeds als hij in de buurt van een conclusie kwam, behoedde zijn gevoel voor poëzie hem ervoor om het op te schrijven.
Het is een soort niets dat ik zoek. Wat je overhoudt
als je uit de kom van je beide handen hebt willen drinken:
je beide handen.
Dat gevoel voor omgaan met proporties kenmerkt ook zijn poëzie. Wat groot oogt, bracht hij terug tot een ontroerende miniatuur. Wat te klein lijkt voor een gedicht, groeide onder de pen van de dichter uit tot de essentie van de dingen.
De Coninck lijkt gemakkelijk te dichten, maar misschien is dat niet altijd zo. En de gedichten zijn ook gemakkelijk toegankelijk, maar tegelijk is er veel meer dan je er zo op het eerste gezicht aan afziet.
In een selectie van gedichten willen we meemaken wat Leonard Nolens schrijvend over de Coninck bedacht in zijn gedicht Klein:
Ook ik moet mijn gezicht vergeten.
Ook ik moet met geen vorm en geen gewicht
het diep in van een ander land.
Dagen Vijf dinsdagen (14.00–16.30 uur)
Data 7 okt − 21 okt − 4 nov − 18 nov – 2 dec
Kosten 50 euro
Begeleiding Janneke Krijger en Cees Savelkouls