Dagen: Zaterdag (11.00) tot zondag (16.00 uur)
Begeleiding: Dinette Kooiman, Mineke Kroes, Hanno Dompeling
Plaats: Castricum

 
Als een gazelle is mijn lief,
als het jong van een hert.
Kijk! Hij staat al bij de muur.
Hij blikt door het venster,
tuurt door de spijlen.

 


Mijn lief roept mij toe:
‘Sta op, vriendin!
Mooi meisje, kom!
Kijk! De winter is voorbij,
voorbij zijn de regens, weggegaan.

 


De bloemen zijn verschenen op het veld,
nu breekt de zangtijd aan,
het koeren van de duif klinkt op het land.
De vijgenboom is al vol vruchten,
de wijnstok rankt en geurt.

 
(Hooglied 2,9 – 13)

 
Geen seizoen zo uitbundig als de maand mei. Vele bloemen springen open, bomen bloeien en frisse zoete geuren kunnen je zomaar overvallen. Het is een maand van leven, van op alle fronten ‘naar buiten komen’.
Echt leven komt van binnenuit. Vanuit de binnenkant, vanuit het donker en de diepte komt het naar boven en naar buiten. Nieuwe levensvormen ontplooien zich met de levenskracht die vanuit diepe, verborgen wortels naar boven stuwt, naar het licht.
Ook met Pasen kunnen we die kracht hebben ervaren: vanuit het duister naar het licht, van verborgenheid naar heerlijkheid.

 


In Centrum monastieke tradities Jan 17
, prachtig gelegen in het Noord-Hollands duinreservaat in Castricum, trekken we ons aan het begin van de meimaand twee dagen terug. Het is dan drie weken na Pasen. In verbondenheid met de natuur en in ontmoeting met elkaar zullen we ervaringen opdoen van ‘naar binnen gaan’ en weer ‘naar buiten gaan’. We zoeken naar verbinding tussen de in liturgie verborgen wijsheid en het ritme van het leven, tussen wat ons hart ten diepste raakt en ons gewone dagelijkse bestaan.

 
We lezen poëzie (o.a. het Hooglied) en psalmen. We kijken naar een icoon en werken in stilte, in gesprek en met eigen expressie. We ondergaan de weldaad van een wandeling en meditatieve oefeningen in de natuur. Er is gelegenheid om aan een eenvoudig avonden ochtendgebed deel te nemen. De biologische maaltijden worden met veel zorg bereid. Kinderen zijn van harte welkom. Voor hen wordt deels een apart programma aangeboden.

Dagen: Acht woensdagen (14.00 – 16.30 uur)
Begeleiding: Riet Spierings en Mart Vogten

 
Jan Nieuwenhuis schreef een boek met diepgang, Johannes de Ziener. Wie dit verhaal begint te lezen raakt al gauw geboeid door de bijzondere verhaaltrant. Je voelt je door de auteur bij de hand genomen als door een vriend die je een voor jou onbekende stad laat zien, waar hij al heel lang woont, daar thuis is en iedere hoek van de straat kent. Zo iemand neemt je mee van de ene plek naar de andere. Hij laat je vaak stilstaan en vertelt ademloos over wat hem in de loop der jaren is gaan fascineren. Zo gaan deuren voor je open en word je nieuwsgierig. De rondleiding wordt zo aanstekelig dat je zelf eropuit wilt trekken om met eigen ogen te zien, om plaatsen te verkennen die jou interesseren… en te vertellen wat jij zelf hebt ontdekt.

 
Jan Nieuwenhuis volgt zijn leermeester Johannes van woord naar woord, van verhaal naar verhaal, van feest naar feest, van uur tot uur naar het allesbeslissende moment voor Jezus, de hoofdpersoon van het verhaal. Voor de lezer is de auteur een inspirerende gids met grote opmerkzaamheid en humor. Hij loodst je van etappe naar etappe door het evangelie en leidt je via sleutelwoorden naar de kern van de zaak. Wat is geloven? Kan je dat leren? Daar geeft Jezus bij Johannes geen gemakkelijk antwoord op. In zeven ‘teken-verhalen’ schetst Johannes verschillende levenssituaties waarbij ‘leren zien’ schering en inslag is. Telkens krijgen we te maken met de drieslag: zien, geraakt worden en in beweging komen. Deze wijze van kijken brengt een kettingreactie teweeg.

 
´Zien´ is het sleutelwoord in elk van de ontmoetingen. Johannes de Doper, die gezien heeft en deswege kroongetuige is geworden, wijst zijn leerlingen op Jezus, en zij wijzen vrienden, collega’s, teamgenoten verder. Alle roepingen zijn een uitnodiging om te ‘zien’: het geloven komt tot stand op grond van ooggetuigenis en de ene ooggetuige opent de ogen van de volgende; het is een zich repeterend proces (…).

 
Nieuwenhuis illustreert dit ‘zien’ met een verhaal van Abel Herzberg uit ‘Brieven aan mijn kleinzoon’.

 
Hij (de grootvader) vertelde van een rebbe die de kamer in kwam waar zijn zoon in diep gebed verzonken was. In de hoek stond een wieg met een huilend kind. De rebbe vroeg zijn zoon: Hoor je niet dat het kind ligt te huilen? De zoon zei:’Vader ik was in God verzonken’. Toen zei de rebbe:’Wie in God verzonken is, ziet zelfs de vlieg, die op de muur kruipt’.

 


Zien is hier wat het betekent in heel de Schrift: weten, betrokken zijn, ter harte nemen, opkomen voor. (…) Zien is alles zien. Alles moeten aanzien. En daar niet onverschillig voor blijven.

 
Het lijkt wel of de evangelist Johannes over de eeuwen heen meegeluisterd heeft naar de mensen van nu, wat hen bezig houdt, hen ontreddert en pijn doet. Het evangelie van Johannes weerspiegelt onze eigen geschiedenis en laat zien waar het in ons eigen leven op aankomt. De lezer dient bij elk verhaal op zijn qui-vive te zijn. Wie het boek lezen wil, moet aan de spade en het vergrootglas. Hij moet leren ‘zien’.

 
In deze cyclus beperken we ons tot het lezen van het eerste deel van het boek: Het evangelie. Johannes de Ziener, Geschriften voor de gemeente van nu. Kok, Kampen 2004, ISBN 90 435 0916 7.

Dagen: Een zaterdag (10.00 – 21.00 uur)
Begeleiding: Marjeet Verbeek en Wilbert Sentenie

 
De meeslepende, zes uur durende film van Giordana (Italië, 2003), La Meglio Gioventù (De Beste Jeugd) beslaat 35 jaar uit het leven van twee broers uit Rome: Nicola en Matteo, in 1966 allebei begin twintig. Beiden getalenteerde studenten (de een medicijnen, de ander letteren), en beiden geïnteresseerd in kunst, poëzie en politiek, maar uiteindelijk toch ieder een heel ander pad bewandelend. De levenslustige Nicola ontwikkelt zich tot een van de wegbereiders van de anti-psychiatrie. De levensangstige Matteo schrikt terug voor de chaos die het gevolg is van de bevrijding van ongeveer iedereen en wordt politieman. Tekenend voor de mildheid van La Meglio Gioventù is dat deze verschillende keuzes lange tijd geen breuk tussen de broers teweegbrengen. Zelfs niet als Nicola trouwt met Giulia, een pianiste annex wiskundige die later zal kiezen voor het terrorisme van de Rode Brigades.

 
Uitgangspunt voor dit ontroerende familiesaga zijn de levensverhalen van de twee broers en hun verwanten, vrienden en geliefden. Vooral de vrouwen in hun leven spelen een sleutelrol. Zij bepalen de grote veranderingen in de levens van de broers. En zo volgen we het levenspad van een aantal jongvolwassenen tot aan het jaar 2002. We zien hoe ze ieder vanuit hun eigen persoonlijkheid tot bepaalde keuzes komen. Keuzes die beïnvloed worden door historische omstandigheden. Met deze biografische aanpak, geplaatst in een historische context, wil de film afwijken van de stereotypen die de televisie ons aanreikt over deze zogenaamde protestgeneratie van de jaren zestig/zeventig. Eerder krijgen we aan de hand van die levensverhalen zicht op nuances, op zowel de lichtende als de duistere kanten van deze generatie.

 
La Meglio Gioventù laat zich bekijken als een ’road-movie’ door Italië, door de laatste 35 jaar van de 20ste eeuw, zoals de film Novecento (Bertolucci) uit de jaren zeventig dat was over de eerste helft van de Italiaanse 20ste eeuw. In La Meglio Gioventù is het eerste historische moment de overstroming van Florence, door de regisseur gekozen omdat ze vóór 1968 viel, een laatste moment van verbroedering tussen toeschietende studenten, het leger, de politie, voordat de strijd tussen de ideologieën zijn beslag kreeg. De film eindigt in het besef dat het met de ideologieën is misgelopen. Dat de politiek dood is. Maar de film eindigt ook in het besef dat iedere generatie, zowel de ‘beste’ als de ‘slechtste’ jeugd is. Dat is immers biologie.

 
De hele film duurt zes uur. Daarom wordt hij onderbroken door een lekker Italiaans hapje en drankje.

Dagen: Zes donderdagen (14.00 – 16.30 uur)
Begeleiding: Lia Vergouwen en Vic Bos

 
Ik ben bang, dat christenen die slechts met één been op aarde durven te staan, ook maar met één been in de hemel staan. (Dietrich)

 
Ik heb een krijtstreep ter grootte van jouw cel rond mijn bed getrokken. (Maria)

 
De Duitse theoloog en predikant Dietrich Bonhoeffer (1906 – 1945) was actief betrokken bij de Belijdende Kerk én bij het verzet tegen de nazi-beweging. Vanaf het begin weigerde hij te collaboreren met het Hitler-regime en waagde hij zijn leven voor de politieke vrijheid. Vanwege zijn protest tegen het nationaal-socialisme, zijn ondergronds verzet en zijn daadwerkelijke deelname aan de samenzwering tegen Hitler en zijn bewind, werd hij op 5 april 1943 gearresteerd en gevangengezet. Twee jaar later, enkele weken voor de capitulatie van Duitsland, werd Bonhoeffer op 9 april geëxecuteerd.

 
Maria von Wedemeyer (1924 – 1977) groeide op in een familie die een grondige afkeer van de nazi’s koesterde. Grootmoeder Von Wedemeyer was bevriend met Dietrich Bonhoeffer. Ze had een bijzondere band met haar kleindochter Maria, die ze ‘haar kleine vriendin’ en ‘haar kleine heks’ noemde. Via haar ontmoetten Maria en Dietrich elkaar in de zomer van ’42. Maria was 18 en had net haar eindexamen gymnasium gedaan. In de maanden die volgden leerden ze elkaar beter kennen en begonnen ze in elkaar een toekomstige levenspartner te zien. De moeder van Maria, haar vader was in de zomer van ’42 aan het front gesneuveld, had aanvankelijk moeite met hun verhouding vanwege Maria’s jonge leeftijd en het grote leeftijdsverschil met Bonhoeffer. Ondanks een in november ’42 overeengekomen wachttijd volgde in januari ’43 hun verloving. In een brief van 13 januari met als aanhef ’Beste dominee Bonhoeffer’ schreef Maria: ‘Ik kan heden met een geheel en al onbekommerd hart ‘ja’ tegen u zeggen.’ Wel werd afgesproken dat de verloving voorlopig niet zou worden bekendgemaakt. De arrestatie van Bonhoeffer kort daarop doorbrak alle afspraken. Vanaf die tijd tot enkele maanden voor zijn terechtstelling zagen zij elkaar alleen in het bijzijn van anderen en bestond hun contact enkel in een levendige briefwisseling. Pas in juni kreeg Maria het vreselijke bericht van de dood van haar geliefde.

 
32 Jaar later, na een bewogen en rijk gevuld leven, gaf Maria op haar sterfbed aan haar oudste zus Ruth-Alice toestemming deze nalatenschap te publiceren. Enkele jaren eerder schreef ze haar zus: ‘Je hebt gelijk als je zegt dat je aan sommige zaken tijd moet gunnen en het goede moment moet afwachten. Ik sta er telkens weer versteld van hoe ongelooflijk gevoelig ik ben op het punt van Dietrich en mijn verhouding tot hem.’

 
Wij mogen in deze liefdesbrieven ervaren hoe intens Maria en Dietrich bij elkaar hoorden en hoe wreed hun saamhorigheid werd doorkruist. Over hun dood heen bieden deze geliefden ons een boeiende en ontroerende inkijk in de wijze waarop zij niet alleen ‘ja’ zeiden tegen elkaar, maar ook ‘tot Gods aarde’.
Aan de hand van Dietrich Bonhoeffers en Maria von Wedemeyers Bruidsbrieven uit de cel, 1943 – 1945 (Ten Have, Baarn 2004) en onze eigen ervaringen proberen we op het spoor te komen van een spiritualiteit die bij ons persoonlijke en maatschappelijke leven past.

Dagen: Drie zaterdagen (11.00 – 16.30 uur)
Begeleiding: Frans Maas

 
Teksten van de Franse filosofe en schrijfster Simone Weil (1909 – 1943) brengen ongemakkelijke onderwerpen ter sprake: de afwezigheid van God, ongeluk, onkerkelijkheid, maar ze zijn doortrokken van paradox en liefde.

 
Ik ben er heel zeker van dat er een God is, in de zin dat ik er heel zeker van ben dat mijn liefde geen illusie is. Ik ben er heel zeker van dat er geen God is, in de zin dat ik er heel zeker van ben dat er niets in de werkelijkheid is dat lijkt op wat ik op begrip breng, wanneer ik die naam uitspreek.

 


De vreugde en het ongeluk, het is om het even, zij dragen de merktekenen van het goddelijke handschrift, of het nu in vrolijk rood dan wel in bitter zwart geschreven is. Maar de auteur is afwezig. Het bestaan van God mogen we best ter discussie stellen, maar zijn liefde niet. Er is maar één godsbewijs, en dat is dat wij doorgaan met hem beminnen. God is aanwezig in onze werkelijkheid, zoals het brood aanwezig is in de honger, het water in de dorst. God is aanwezig in het onstilbare verlangen naar God. God is aanwezig in de aanhoudende klacht ‘mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?’.

 
(parafrase van Simone Weil, door Frits de Lange)

 
Aan de hand van dergelijke teksten proberen we met elkaar te vinden in welke mate Simone Weils zicht op Liefde in ons eigen leven tot ruimte en kracht kan worden. Er wordt een andere tekst gelezen dan vorig jaar.

Dagen: Vijf dinsdagen (13.30 – 16.00 uur)
Begeleiding: Riet Spierings en Frits Tillmans

 
‘Ironie is spreken en handelen in oprechte onwetendheid, maar gaat toch gepaard met veinzen. (…) Welnu, in plaats van te zeggen: ‘We weten waar we het over hebben’, zegt de ironie: ‘We doen net alsof we weten waar we het over hebben, en we vergeten geen moment dat we maar doen alsof.’ Mijn definitie van ironie luidt in twee woorden: oprecht veinzen.
De ironie erkent het mysterie, en dus ook haar eigen voorlopigheid. Ze kan zichzelf ieder gewenst ogenblik corrigeren, maar ze ondermijnt zichzelf niet bij voorbaat. (…) Eerlijk gezegd kan ik me de geestesgesteldheid van de gelovige alleen als ironie indenken, niet als het hogere inzicht van een bevoorrechte. De gelovige heeft met nog wat gelijkgestemden God verzonnen, en met hun allen doen ze vervolgens alsof die nuttige fictie echt bestaat. Maar ze zouden vierkant van hun geloof afvallen als Hij binnenkwam en zei: ‘Hier ben ik.’’

 
Naast de aanduiding ‘oprecht veinzen’ van Frans Kellendonk kennen we andere gelijksoortige typeringen van het geloof in onze tijd. Dietrich Bonhoeffer spreekt over ‘leven alsof er geen God is’, Cornelis Verhoeven over ‘Rondom de leegte’, Gianni Vattimo over ‘Ik geloof dat ik geloof’, Harry Kuitert over ‘Het algemeen betwijfeld christelijk geloof’, Jacques Pohier over ‘God in fragmenten’ om aan te geven dat de God van liefde niet Alles wil zijn. Paul Ricoeur, tenslotte, vat zijn streven naar een nieuwe interpretatie samen onder de term ‘tweede naïviteit’.

 
Bij die laatste uitdrukking willen we ons aansluiten om een uitweg te vinden voor een geloofshouding die opgewassen is tegen kritiek en secularisatie. Na de moderniteit en de secularisatie zijn veel mensen, vooral ouderen, ontheemd van hun oude geloof dat een voorstellingswereld bracht van uiteindelijke geborgenheid. Het is duidelijk geworden dat God zich geeft in menselijke beelden die in Schrift en traditie zijn geordend, maar steeds nieuwe interpretatie behoeven. De beelden zijn onder kritiek gesteld door een cultuur van afstand, rationalisatie en argwaan (vgl. de drie ‘ontmaskeraars’, Marx, Nietsche en Freud). Velen zitten nu met de scherven. Hoe verder?

 
Intussen is een nieuwe beeldenwereld ontstaan van religie, maar nu ongeordend en verwilderd, versnipperd ook door de privé behoeften en wensen van eenieder. En toch is de hang van de mens naar transcendentie gebleven, het verlangen naar ‘Iets’ dat alles uiteindelijk zin en rechtvaardiging geeft. Hoe kunnen we weer terug naar de aloude samenhang van de traditie? Hoe kunnen we de symboliek weer laten spreken? Een nostalgische terugkeer naar de ‘waarheid’ van toen blijkt niet te werken en zou ons leven splijten in twee werelden, die van zelfstandigheid en die van kinderlijkheid.

 
Deze cyclus wil een zoektocht zijn naar nieuwe, zij het ook voorlopige, tekenen van en naar God. We doen dit door het lezen van enkele teksten en vooral door onderling gesprek. Is een ‘tweede naïviteit’, een tweede kinderlijkheid mogelijk?